Stadswijken: de noodzaak van precisie (deel 1: de wijkanalyse)

"Gemengde buurten", "evenwichtige wijken", "ongedeelde stad", "buurten in balans". Het zijn van die uitspraken die lekker in de mond liggen en veel gebruikt worden. Maar hoe reëel zijn ze? En zijn het logische en haalbare idealen? Daar zijn de meningen erg over verdeeld. Zo zetten academici en andere stadsdenkers regelmatig vraagtekens bij de probleemanalyses en oplossingsrichtingen van beleidsmakers en politici. Het voornaamste discussiepunt daarbij: het differentiëren van zowel de woningvoorraad als de bevolkingssamenstelling om problemen in een wijk op te lossen. In deze 'longread' (pdf-bestand) een overzicht van de belangrijkste standpunten en misvattingen. 

Verschillende perspectieven
Discussies over probleem-, aandachts- en stadswijken gaan voornamelijk over de vraag of er een te grote concentratie is van bepaalde woningen en/of bevolkingsgroepen (Buys, 1997; Helleman e.a., 2001; Ouwehand & Davis, 2004; Kleinhans, 2005; Musterd e.a., 2015). Dat lijkt een simpele vraag, maar vaak wordt er zeer verschillend op geantwoord. Met als gevolg dat partijen geen gezamenlijk gedragen visie hebben voor de wijk (Musterd & Ostendorf, 2009; Visitatiecommissie wijkaanpak, 2011; Helleman, 2016). Grofweg zijn er bij dit soort discussies twee uitersten te onderscheiden (zie tabel 1).



Tabel 1 Twee invalshoeken voor stadswijken



Bron: Helleman, 2015



De eerste invalshoek ziet homogeniteit, monotonie en ruimtelijke concentratie als iets negatiefs. Teveel sociale huurwoningen, lage inkomens, uitkeringsgerechtigden, werklozen en/of migranten in een wijk is slecht voor de integratie, persoonlijke ontwikkeling en sociale verbanden. Wat de kans - zo is de aanname - op armoede, sociale spanningen, radicalisering en selectieve migratie verhoogt. De oplossingsrichtingen die uit deze probleemanalyse volgen zijn over het algemeen menging, spreiding en/of verdunning. Anderen - invalshoek 2 - wijzen juist op de voordelen van concentratie die een stimulans kan zijn voor de persoonlijke ontwikkeling en past bij de algehele behoefte om onder gelijkgestemden te wonen. Daar waar de eerste invalshoek vooral wordt gevoed door de maakbaarheidsgedachte en het groeidenken, gaat de tweede invalshoek meer uit van de zelfredzaamheid van een wijk en haar bewoners. Ze kijkt naar de wijk zoals die nu is in plaats van hoe die zou moeten zijn in de ogen van professionals (Helleman, 2016). Deze twee invalshoeken zijn daarmee ook een botsing tussen de fysieke en sociale sector. Los je armoede, criminaliteit en radicalisering op door sociale maatregelen die gericht zijn op het individu of kan je (ook) met behulp van de woningvoorraad de samenleving vormgeven?

Deze twee invalshoeken zijn uiteraard een uitvergroting van de diversiteit aan standpunten over concentratiewijken. In de praktijk is het niet zo zwart-wit en komen alle posities tussen het een en het ander voor. Waar het hier echter om gaat, is om te laten zien dat er verschillende manieren zijn hoe je naar stadswijken kan kijken. Een ieder doet dat vanuit zijn of haar eigen werkelijkheid, belang, (politieke) voorkeur, ervaring en beschikbare kennis. Met dit artikel wil ik vooral de laatste voeden. Dit aan de hand van mijn ervaringen in onder andere de Haagse Schilderswijk en een uitgebreide documentenanalyse (zie literatuurlijst aan het eind).
In een tweede artikel becommentarieer ik de gehanteerde oplossingsrichtingen (menging, spreiding, verdunning). In dit artikel zet ik aan de hand van diverse onderzoeken kritische kanttekeningen bij de manier waarop we stadswijken en haar bewoners analyseren. Daarbij komen de volgende vragen aan de orde:
  1. Waarom is er sprake van concentratie?
  2. Op basis van welke indicatoren kan je spreken van eenzijdigheid? 
  3. Heeft het geconcentreerd wonen invloed op de integratie en emancipatie? 
  4. En naar welk schaalniveau (individu, wijk of stad) moet je kijken voor een goede probleemanalyse?
Op het eind houd ik een pleidooi voor wijkanalyses die meer uitgaan van de functie van een wijk (paragraaf 5) en de leefwereld van de bewoners (6).

1. Waarom is er sprake van concentratie?
In de vakliteratuur is men het niet altijd eens over de oorzaken van het geconcentreerd bij elkaar wonen van bepaalde groepen. Wat in principe logisch is, omdat de beweegredenen om in een bepaalde wijk te gaan (en blijven) wonen per locatie en individu verschilt. Allerlei motieven kunnen dus een rol spelen. Versimpeld zou je kunnen stellen dat het gaat om een combinatie van 'kunnen' en 'willen'.
Zo zijn bijvoorbeeld lagere inkomens aangewezen op goedkope woningen die vaak maar op een beperkt aantal plekken geconcentreerd bij elkaar staan. Hun keuzevrijheid is daarmee beperkt. Zeker wanneer er sprake is van acute nood (bijvoorbeeld na een echtscheiding) zal men een woning kiezen waar men het eerste in kan.
Aan de andere kant zijn er ook huishoudens die juist bewust kiezen voor een wijk die overeenkomt met hun leefstijl. Zij willen in een wijk wonen met gelijkgestemden en voorzieningen die aansluiten bij hun eigen voorkeuren. Dat geldt eigenlijk voor alle mensen en misschien nog wel meer voor migranten die vaak afhankelijk zijn van mensen die hun taal spreken en van specifieke voorzieningen. Na verloop van tijd (als men de taal en het land beter kent) kan deze behoefte om bij elkaar te wonen afnemen, maar evengoed kan deze behoefte blijven bestaan omdat men prettig woont, zich verbonden voelt met de wijk en/of graag in de nabijheid wilt blijven wonen van familie, vrienden en gelijkgestemden.
Het concentreert wonen kan dus zowel een vrijwillige keuze zijn als een gevolg van een gebrek aan alternatieven.


2. Wanneer is er sprake van eenzijdigheid?
In beleidsstukken worden stadswijken vaak als eenzijdig bestempeld. Opvallend daarbij is dat dit 'eenzijdige karakter' vaak als een bedreiging wordt gezien, maar dat nooit precies wordt aangegeven over welke kenmerken van de wijk men het dan precies heeft. We zoomen hier in op de (veronderstelde) eenzijdigheid wat betreft de woningvoorraad, de sociaal-economische en sociaal-culturele kenmerken van de wijkbewoners.

2a. Woningvoorraad

Als we kijken naar de woningvoorraad dan is er in sommige stadswijken sprake van een concentratie van sociale (of beter: betaalbare) huurwoningen. Zo bestaat in Moerwijk-Zuid (Den Haag) 89% van de totale voorraad uit een sociale huurwoning (2015). In de Rotterdamse Afrikaanderwijk is dit 81%, in de Amsterdamse Kolenkitbuurt 72% en het Utrechtse Kanaleneiland-Noord 74%. Dit zegt echter niets over de kwaliteit of de variatie in woningtypen, bouwjaar, betaalbaarheid, waarde en grootte. In Moerwijk-Zuid staan bijvoorbeeld zowel kleine als grote woningen. En er staan zowel woningen met zuinige (nieuwbouw en renovatie van vroeg-naoorlogse woningbouw) als onzuinige energielabels.

2b. Wijkbewoners
De woningvoorraad wordt echter vaak niet als het probleem gezien, maar wel als de veroorzaker (en indirecte oplossing). De kritiek op stadswijken richt zich namelijk vaak op de concentratie van bepaalde typen wijkbewoners. Die concentratie zou slecht zijn voor de stad en voor de wijkbewoners zelf. Met behulp van statistieken wordt vaak gekeken naar de sociale-economische (inkomen, opleiding, beroep) en sociaal-culturele kenmerken (afkomst, etniciteit). De vraag is of deze statistieken een juist beeld geven. Wie zich verdiept in de leefwereld van dit soort wijken ziet namelijk dat er in de praktijk een grote diversiteit is aan leefstijlen, bevolkingsgroepen, achtergronden, nationaliteiten, herkomst, opleiding, woonwensen, politieke overtuiging en toekomstperspectieven (Mulder, 2001; Reijndorp, 2004; Elshout, 2006; Chorus, 2009; DeSmet & Sour, 2011; Nio e.a., 2016; Zeegers, 2016). Een Europees onderzoekteam naar diversiteit vatte dat als volgt samen (Divercities, 2013): "A group of young poor Indian-born men living in a London neighbourhood may on first sight be considered as a very homogeneous group. But at a closer sight they may in fact be very heterogeneous, for example because some men of this group like watching sports on television at home, another part of the group's main activity may be a constant contact with the family in India (by email, Skype, Facebook, etc.), while a third section of the group likes to hang around the neighbourhood square and mainly talks with native Londoners."
Vanwege deze individualisering is het dus nog maar de vraag of er sprake kan zijn van eenzijdigheid. We zoomen wat verder in op twee veel gebruikte indicatoren: inkomen en etniciteit.

Inkomen
In discussies over stadswijken gaat het vaak over de concentratie van lagere inkomens. In de wetenschappelijke literatuur wordt over een concentratiewijk gesproken als minimaal twintig procent van een bepaalde indicator in een wijk aanwezig is en dit aandeel ten minste een derde hoger ligt dan het stadsgemiddelde  (Van der Laan Bouma-Doff, 2005). In vergelijking met andere Westerse landen is de segregatie naar inkomen in Nederland gering. Dat komt door de manier waarop in ons land de woningmarkt, de verzorgingsstaat en steden zijn ingericht. Zo mogen woningcorporaties hun woningen verhuren aan huishoudens met een jaarinkomen tot €36.165 (en voor een klein gedeelte zelfs tot €40.349). En na bewoning kan dat inkomen gewoon stijgen. Dat zorgt al voor een behoorlijke inkomensdifferentiatie. Zo behoort in de eerder genoemde wijken met relatief veel sociale huurwoningen minimaal een vijfde van de huishoudens tot de middenklasse.

Los hiervan zijn er enkele vraagtekens te plaatsen bij het gebruik van de indicator ‘laag inkomen’. Waarom is het bijvoorbeeld een probleem als iemand een lager inkomen heeft dan het stedelijke gemiddelde? Zou het niet meer moeten gaan om werkloosheid of uitkeringsafhankelijkheid? En dan nog: kan je lage inkomens of werklozen als een homogene groep bestempelen?
Ook voor het aanwijzen van aandachtswijken blijkt het niet de ultieme indicator te zijn. In de veertig aandachtswijken van voormalig minister Vogelaar woonde bijvoorbeeld maar acht procent van alle huishoudens met een achterstand. De rest woonde elders (Van Gent e.a., 2007).
Tevens kan de vraag worden gesteld waarom concentratie alleen wordt geproblematiseerd als het een wijk betreft met een groot aandeel lagere inkomens. Waarom worden villawijken of wijken met alleen maar middenklasse gezinnen niet als probleem gezien? Onderzoek laat zien dat het inkomensniveau van bewoners geen voorspelende indicator is en weinig tot niets zegt over het wel of niet functioneren van een wijk (Musterd e.a., 2015).

Deze - in mijn ogen - overdreven focus op inkomen heeft voor een deel te maken met de angst voor 'Amerikaanse toestanden' en zogenaamde buurteffecten. Uit onderzoek blijkt dat in Nederland de plek waar je woont geen tot weinig invloed heeft op je persoonlijke ontwikkeling (Buys, 1997; Kullberg, 2006; Van der Laan Bouma-Doff, 2005; Musterd e.a., 2015). Mensen zijn dus niet werkloos door hun wijk of buren maar als gevolg van individuele kenmerken (opleiding, werkervaring, motivatie, gezondheid, etc.) of externe factoren (economische crisis, discriminatie). Wel kan er binnen families of gezinnen een bepaalde mate van 'armoedecultuur' optreden waarbij kinderen het lage inkomens- en/of opleidingsniveau van hun ouders 'erven' (Van Ham, 2016). Het spreekwoord 'als je voor een dubbeltje geboren bent, word je nooit een kwartje' is daarvan afgeleid. Het is echter van verschillende factoren afhankelijk voor wie deze tegeltjeswijsheid wel en niet op gaat. De plek waar je woont, kan daarbij een rol spelen, maar in Nederland is dat een zeer beperkte rol.

Etniciteit
Er zijn verschillende statistieken die aantonen dat huishoudens met een migratieverleden geconcentreerd wonen.
Zo zijn er wijken en buurten waar verreweg het merendeel een niet-westerse achtergrond heeft, zoals in Den Haag (Schilderswijk-Oost 88%; Schilderswijk-West 83%), Amsterdam (G-buurt Noord 87%; H-buurt 82%) en Rotterdam (Afrikaanderwijk 80%).
Je kan ook kijken naar de zogenaamde 'verhuisindex'. Deze berekent segregatie als het percentage van de totale bevolking dat zou moeten verhuizen voor een gelijke verdeling over een stad van niet-westerse allochtonen en overige inwoners. Dan blijken Den Haag, Rotterdam en Amsterdam (in die volgorde) het meest gesegregeerd te zijn (Ponds e.a., 2015).
De 'segregatie-index' (ook wel 'Gini-index' genoemd) geeft het percentage aan van een bepaalde groep dat zou moeten verhuizen om een evenredige verdeling over de stad te krijgen. Dan blijken (kleine) andere gemeenten een hoge mate van segregatie te kennen: Delfzijl, Ede, Grave, Roermond, Schinnen, Vlagtwedde en Zaltbommel (Ponds e.a., 2015).
Op basis van deze laatste rekenmethode blijkt dat Turken het meest gesegregeerd wonen. Vooral in Den Haag is hun segregatie-index hoog: de helft van de Turken zou naar een andere wijk moeten verhuizen om een evenredige spreiding over de stad te krijgen. Eén van de verklaringen voor deze ruimtelijke segregatie is dat Turken met hogere inkomens graag bij de 'eigen' mensen willen blijven wonen, omdat zij hun economisch succes willen tonen. De concentratie van Marokkanen komt vaker voor doordat zij intensiever familiecontacten onderhouden en daardoor in de nabijheid van elkaar willen wonen (Van der Laan Bouma-Doff, 2005).

Ook bij de indicator 'etniciteit' kan je de nodige vraagtekens zetten. Waarom staat het geboorteland of het land van herkomst (van de ouders) centraal? Wat hebben personen uit het zelfde vaderland met elkaar gemeen? Het behoren tot een bepaalde etnische groep blijkt vaak geen verklarende waarde te hebben. Zo blijkt uit de wetenschappelijke literatuur dat er geen oorzakelijk verband is tussen etniciteit en achterstand, zoals dat er wel is tussen opleiding en achterstand (Buys, 1997).
Of wordt deze indicator misschien zo vaak gebruikt omdat het beleidsmakers en politici ontbreekt aan cijfers over taalvaardigheid, geloofsovertuiging en culturele oriëntatie? De vraag is dan of dit een juist substituut is.
Ook zeggen de gebruikte (sub)categorieën niet zo veel. Neem bijvoorbeeld de statistische groep 'Turken'. Deze groep bestaat uit Turken, Koerden en Azeri Turken (Azerbeidzjanen). En daarbinnen maakt men zelf het onderscheid tussen de Alevieten, de Soennieten en Sjiieten. De laatste groep komt vooral uit de Turkse provincie Igdir, maar ook bijvoorbeeld uit Iran en Irak. Om maar aan te geven dat er soms binnen een statistische groep meer verschillen zijn dan tussen twee andere groepen.
Tenslotte is het bij het gebruik van deze indicator soms moeilijk om nog te spreken van eenzijdigheid. Zo heeft in sommige steden meer dan de helft van de bewoners een migrantenverleden . Wanneer is er dan nog sprake van minderheden en concentraties?



3. Stagneert de integratie?
De nadruk op etniciteit komt vooral voort uit de vraag of een concentratie van nieuwe Nederlanders een negatieve consequentie heeft op het integratieproces. Dat is geen gekke gedachte, je beeld van Nederland zou beperkt kunnen worden als je alleen via je juf en wijkagent in aanraking komt met de Nederlandse normen en waarden. En als je thuis, op het schoolplein, bij de bakker en in het gebedshuis de taal van je (groot)vader kan spreken, is het moeilijker om jezelf het Nederlands eigen te maken.

De nadruk bij deze discussie gaat veelal over groepjesvorming. Die positief en negatief kan worden benaderd.
In veel groepen vindt een vorm van emancipatie plaats door onderlinge hulp (oppas, lening, werk, invullen formulieren, etc.). Daarnaast is groepjesvorming heel universeel. We leven allemaal (bewust of onbewust) in onze eigen bubbel naar gelang onze voorkeuren voor bepaalde leefstijlen.
Het binnen de eigen groep leven en het op afstand houden van anderen wordt een probleem als de groepsdynamiek anderen uitsluit, afwijkende normen en waarden toepast, zich afkeert tegen de maatschappij, onwettelijke doelen nastreeft of wantoestanden binnenkamers houdt. De Rotterdamse onderzoekster Joke van der Zwaard (2010) geeft aan dat als mensen elkaar als onbekende, onvoorspelbare of bedreigde vreemden gaan ervaren, dat men elkaar dan niet meer durft aan te spreken bij ergernissen. Onderzoekers in de Haagse Schilderswijk (Werken aan de Stad, 2009) formuleerden dat ooit als volgt: "Er is niks mis mee om je veilig te voelen op je eigen eiland. Daar waar maatschappelijk isolement groeit en binnen de eilanden asociaal en crimineel gedrag delen van de buurt in hun greep houden, is dat wel een kwestie. Etnische loyaliteit is hier een valkuil, het beschermt ten onrechte de landsgenoten die er een zootje van maken."

Uit onderzoek blijkt dan ook dat het 'opgesloten' zitten in bepaalde sociale netwerken niet bevorderlijk is voor de sociaal-culturele integratie (Van der Laan Bouma-Doff, 2005; Ouwehand e.a., 2006). Afhankelijk van de wijk en de bevolkingssamenstelling kan dat invloed hebben op zowel het contact met Nederlanders, de beheersing van de Nederlandse taal en de culturele oriëntatie. Echter de invloed van de buurt is wel beperkt, zoals kader 1 laat zien. 


Kader 1   De buurt als belemmering?
Wenda van der Laan Bouma-Doff deed in 2005 een interessant onderzoek naar de invloed van ruimtelijke concentratie op de integratie van migranten in Nederland. Daaruit bleek dat de ruimtelijke concentratie van allochtonen voor 14% bijdraagt aan de mate waarin allochtonen contact hebben met autochtonen. Andere factoren spelen een grotere rol, zoals de etnische groep waartoe men behoort (20%).
De invloed van ruimtelijke concentratie op de taalvaardigheid (2%) en het wel of niet hebben van werk (5%) is nog geringer. De taalvaardigheid van allochtonen wordt vooral beïnvloed door demografische kenmerken (of men hier geboren is) en opleiding.
Het wel of niet hebben van werk wordt vooral beïnvloed door het opleidingsniveau en werkervaring.
Tenslotte blijkt het wonen in een migrantenwijk ook weinig (3%) invloed te hebben op de mate waarin allochtonen moderne opvattingen hebben (ongehuwd samenwonen, vrouw is huisvrouw, ander geloof trouwen, etc.). De culturele oriëntatie wordt vooral bepaald door de etnische groep waartoe men behoort, het opleidingsniveau en het hebben van betaald werk.



 Bron: Van der Laan Bouma-Doff, 2005


Los van de vraag wanneer je kan spreken van eenzijdigheid en welke indicatoren je daarvoor kan gebruiken, zijn er nog twee andere zaken die bij wijkanalyses aandacht verdienen. Beide hebben te maken met het kiezen van het juiste schaalniveau.

4a. De wijk of het individu?
Beleidsmakers en politici vergelijken graag wijken met elkaar. Een wijk die op een bepaalde indicator onder een stedelijk gemiddelde zit, krijgt een negatieve score. Die redenering (afwijking = negatief) klopt zeker niet voor iedere indicator, maar belangrijker is, is dat deze wijkstatistieken niets zeggen over de ontwikkeling van een individu (Musterd e.a., 2015; Helleman, 2016). Als een huurder carrièrestappen heeft gemaakt en zijn betaalbare huurwoning inruilt voor een grotere woning elders in de stad(sregio) dan is dat een positieve ontwikkeling voor het individu. In de wijkstatistieken zie je hier echter niets van terug. Een persoon met een hoger inkomen heeft immers de wijk verlaten en er komt iemand met een lager inkomen voor terug. De wijk laat nog steeds een 'negatieve' score zien ten opzichte van het stedelijke gemiddelde. De vraag is wat zo'n gemiddelde dan eigenlijk zegt. Het is net als bij een basisschool. Ieder jaar stromen daar ‘domme’ kinderen in en ‘slimme’ kinderen uit. De school blijft gemiddeld echter even dom of even slim. Dat zien we ook niet als een slechte ontwikkeling. Het is echter wel van belang - om de metafoor vast te houden - dat het schoolgebouw wind- en waterdicht is en dat er voldoende gekwalificeerde docenten zijn die de diverse groep aan scholieren - waar nodig - ondersteunen bij hun persoonlijke ontwikkeling.

4b. De wijk of het stedelijk niveau?
In het verlengde hiervan moet worden opgemerkt dat veel problemen niet wijkgerelateerd zijn. Uit het feit dat bewoners van concentratiewijken een minder goede arbeidsmarktpositie hebben dan bewoners van gemengde of witte wijken moet je niet de verkeerde conclusies trekken. Mensen hebben namelijk geen achterstand door de wijk, maar wonen er omdat ze al een 'achterstand' hebben (Duyvendak, 1999). Je moet dus met precisie kijken naar de oorzaak en het gevolg.
In de meeste gevallen zijn er wel problemen in wijken, maar is er geen sprake van probleemwijken. Dat is een wezenlijk verschil (Musterd & Ostendorf, 2009). In het eerste geval is er sprake van enkelvoudige problemen (1+1=2) en in het tweede geval versterken de problemen elkaar (1+1>2).
Daar komt bij dat de oplossingen van problemen in wijken vaker op een hoger schaalniveau liggen. Anders gezegd: de wijk is wel de vindplaats, maar lang niet altijd het beste schaalniveau voor de oplossing. Zaken als werkloosheid, criminaliteit en etnische spanningen hebben een oorzaak op stedelijk of landelijk niveau.
5. De functie van de wijk
Maar hoe moeten we wijken dan analyseren? In mijn optiek door meer uit te gaan van de functie van een wijk binnen een stad(sregio). Veel stadswijken hebben de functie van een aankomstwijk (en doorstromingswijk). Het is een vestigingslocatie voor minderbedeelde nieuwkomers (Chorus, 2009; Mulder, 2001; Kranenburg, 2013; Zeegers, 2016). Je ziet dan ook vaak een repeterend patroon. Zo zorgde de opkomst van de industrie vanaf 1875 voor een trek van verarmde boeren vanuit Noord-Brabant en de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden naar de grote steden. Wat leidden tot heel wat spraakverwarring (verschillende dialecten) en tot spanningen tussen de verschillende geloofsovertuigingen (katholieken, protestanten, socialisten). Omdat er voor iedere groep een woningbouwvereniging was (en een omroep, sportvereniging, kerk, etc.) ontstond er tijdens deze verzuiling ook een ruimtelijke scheiding. In de jaren zestig en zeventig zochten immigranten uit Turkije en Marokko op hun beurt goedkope woningen. Ook deze groepen namen hun eigen taal, cultuur en gebruiken mee. Ook zij hebben hun eigen voorzieningen waardoor het gemeenschapsleven opnieuw is gesplitst naar geloof en afkomst. Sinds enkele jaren zijn het de Bulgaren en Polen die voor een soortgelijk immigratieproces zorgen. En net zoals de Nederlanders klaagden over de omvang van de instroom van gastarbeiders, zo klagen Turkse en Marokkaanse Nederlanders over de Oost-Europeanen.

De geschiedenis herhaalt zich dus steeds. Alle 'instromers' zijn daarbij op zoek naar een woonplek die zij kunnen betalen, die elders niet voorhanden is. Naast de betaalbare woningvoorraad (die vaak elders niet aanwezig zijn) zijn deze wijken ook een geschikte plek van aankomst door de nabijheid van familie, lotgenoten of gelijkgestemden die een rol spelen op het gebied van hulp en informatie (Kullberg e.a., 2009; Saunders, 2010; Musterd e.a., 2015). Daarmee fungerend als sociaal vangnet en tegelijkertijd geeft men hiermee uiting aan het universele verlangen om onder gelijkgestemden te zijn ('soort zoekt soort'). Door de aanwezigheid van 'soortgenoten' zijn de omgangsvormen immers makkelijker. En er zijn meer voordelen om te komen (en te blijven): gespecialiseerde winkels (bijvoorbeeld halal vlees) die 's avonds open zijn, mogelijkheden voor etnisch ondernemerschap, meerdere gebedshuizen en je wordt niet vreemd aangekeken omdat je een andere nationaliteit of geloofsovertuiging hebt. Sommige bewoners verhuizen na verloop van tijd weer als gevolg van veranderingen binnen de samenstelling van het huishouden (samenwonen, geboorte, scheiding, uithuisgaande kinderen, overlijden) of het werk (nieuwe baan, promotie, ontslag). De woning die ze achterlaten, wordt vervolgens weer toegankelijk voor de doelgroep, passend bij de rol die de wijk in de stad of regio heeft.

6. De leefwereld leert ons meer dan statistieken
Naast de functie van de wijk is het van belang dat er bij de wijkanalyse ook meer aandacht wordt besteed aan de leefwereld van de wijkbewoners. De analyse van en visie op een stadswijk baseer je niet op algemene aannames of teveel statistieken. Wie wilt weten wat er daadwerkelijk speelt in een wijk, zal zich moeten verdiepen in de leefwereld. Want wat op afstand misschien een homogene wijk lijkt, is van dichtbij een diverse stadswijk met de eerder genoemde verscheidenheid aan leefstijlen, bevolkingsgroepen en toekomstperspectieven. Wie de wijk in gaat, hoort en ziet dat deze bewoners niet anders zijn dan in andere wijken en dus klachten hebben over losliggende stoeptegels, lekkende kranen, vervuilde bergingen en kapotte buitenverlichting. Dat er creatief wordt omgegaan met (stille) armoede. Dat een deel van de kinderen van de eerste generatie migranten het gevoel hebben dat zij niet dezelfde kansen krijgen als Nederlanders en zich door middel van hun geloof proberen af te zetten tegen de Nederlandse samenleving. Daarnaast hoor je dat er een kleine groep is die het voor de rest verpest op het gebied van criminaliteit en radicale geloofsovertuigingen. En je hoort en ziet dat men - ondanks een grote diversiteit aan nationaliteiten en achtergronden - gewoon met of in ieder geval rustig naast elkaar leeft. Inzichten die je kunnen helpen om de juiste maatregelen te nemen die het meeste effect hebben.

In het volgende artikel bespreek ik de verschillende oplossingsrichtingen die vaak worden benoemd (menging, spreiding, verdunning) bij stadswijken.

Beide artikelen (ook in pdf-bestand beschikbaar) kwamen tot stand na een uitgebreide documentenanalyse ter voorbereiding voor een essay in de bundel 'Ruimte voor een stad in balans' in opdracht van Platform 31 en de gemeente Rotterdam.

Foto's: Gerben Helleman

Geraadpleegde literatuur en leestips
Gideon Bolt (2005) Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: DGW/NETHUR nummer 30.

André Buys (1997) De ideale mix? Een verkenning van visies, feiten en verwachtingen ten aanzien van de bevolkingssamenstelling van buurten en wijken. Amsterdam: RIGO Research en advies BV.

José van Campen, Pim Hogenboom, Rogier Noyon en André Ouwehand (2011)
Vooruit met de wijk. Essaybundel Platform Corpovenista.

Jutta Chorus (2009) Afri; leven in een migrantenwijk. Amsterdam: Atlas-contact.

Els DeSmet & Annemarie Sour (2011) YU[E]P; ambitieuze jonge vrouwen. De opkomst van een nieuwe middenklasse op zuid. Rotterdam: post editions.

Els Desmet en Annemarie Sour (2012) Succesvolle Haagse YUEP-vrouwen. Den Haag.

Deuten, Jochum & Paul Doevendans (2012) Wat werkt in de wijk. In: Rooilijn, jaargang 45, nummer 4.

Divercities (2013) Hyper-diversity: A New Perspective on Urban Diversity. POLICY BRIEF  NO. 1

Divercities (2017) Governing urban diversity. http://www.urbandiversities.eu

Wenda Doff en Mariska van der Sluis (2017) De invloed van sterke schouders; een literatuurstudie naar mogelijke effecten van het Rotterdamse woonbeleid. Kenniswerkplaats Leefbare wijken.

Jan Willem Duyvendak (1999) Zeven mythen over de wijkaanpak. In: De gedroomde wijk, essaydebatten over de multiculturele samenleving. Utrecht: FORUM.

Dominique Elshout (2006) Onze wijk, een volksbuurt in de vuurlinie. Amsterdam: De Geus.

Wouter van Gent, Sako Musterd en Wim Ostendorf (2007) Van probleemwijk naar prachtwijk? Over de problemen van een wijkgerichte aanpak. In: Tijdschrift voor de Volkshuisvesting 4.

Maarten Hajer & Arnold Reijndorp (2001) Op zoek naar nieuw publiek domein. Rotterdam: NAi Uitgevers.

Maarten van Ham, Tiit Tammaru, Elise de Vuijst & Merle Zwiers (2016) Spatial segregation and socio-economic mobility in European cities. Working paper. IZA DP No. 10277.

Gerben Helleman, Reinout Kleinhans en André Ouwehand (2001) Sloop en opbouw van de wijk: herstructurering als sociale interventie. Utrecht: NIZW.

Gerben Helleman (2003) Beleidsontwikkelingen en dilemma’s in de stedelijke vernieuwing. In: Handboek Stedelijke Management.

Gerben Helleman (2011) To be or not to be? Blog Stadslente.

Gerben Helleman (2014) De neergang en opkomst van lokale winkelstraten. Blog Stadslente.

Gerben Helleman (2015) Arrival cities: the need for precision. Blog Urban Springtime.

Gerben Helleman (2016) Op zoek naar nieuwe verhoudingen: over de veranderende relatie tussen de geplande en geleefde stad. Den Haag: Haagse Hogeschool (lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling).

Jan Dirk de Jong (2007) Kapot moeilijk; Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van 'Marokkaanse' jongens. Amsterdam: AUP.

George de Kam & Barrie Needham (2003) Een hele opgave: over sociale cohesie als motief bij stedelijke herstructurering. Nijmegen: DGW/NETHUR nummer 24.

Reinout Kleinhans, Lex Veldboer en Jan Willem Duyvendak (2000) Integratie door differentiatie? Een onderzoek naar de sociale effecten van gemengd bouwen. Den Haag: Ministerie van VROM.

Reinout Kleinhans (2002) De vertrekkers zijn voldaan. Herstructurering en gedwongen verhuizen. In: Tijdschrift voor de Sociale Sector, jaargang 56, nr. 11, pp. 18-21.

Reinout Kleinhans (2005) Sociale implicaties van herstructurering en herhuisvesting. Delft: DUP Science.

Diederick Klein Kranenburg (2013) 'Samen voor ons eigen'; de geschiedenis van een Nederlandse volksbuurt, de Haagse Schilderswijk 1920-1985. Hilversum: Verloren.

Wenda van der Laan Bouma-Doff (2005) De buurt als belemmering? Van Gorcum.

Wenda van der Laan Bouma-Doff en Marco van der Land (2009) Keuzevrijheid op de woningmarkt: weinig te kiezen, veel te verliezen. In: Sako Musterd en Wim Ostendorf, Problemen in wijken of probleemwijken? Assen: Van Gorcum.

Eildert Mulder (2001) Zwijgende portieken van de Haagse Schilderswijk. Amsterdam: Bulaaq.

Klaas Mulder (2010) Handboek voor waarzeggers; kennis en besluitvorming in de volkshuisvesting. Nestas communicatie.

Sako Musterd en Wim Ostendorf (2009) Problemen in wijken of probleemwijken? Assen: Van Gorcum.

Sako Musterd, Annalies Teernstra, Wouter van Gent en Thea Dukes (2015) De buurt als jas; dynamische huishoudens in een veranderlijke stad. Amsterdam: AUP.

Jaap Nieuwenhuis, Maarten van Ham, Rongqin Yu, Susan Branje, Wim Meeus en Pieter Hooimeijer (2017) Being Poorer Than the Rest of the Neighborhood: Relative Deprivation and Problem Behavior of Youth. In: Journal of Youth and Adolescence.

Ivan Nio, Arnold Reijndorp, Wouter Veldhuis, Anita Blom, Hein Coumou (2016) Nieuw-West: parkstad of stadswijk. De vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden Amsterdam. Haarlem: Trancity.

André Ouwehand (1999) De vernieuwing halverwege. Evaluatie vernieuwing Bijlmermeer 1992-1999. Amsterdam: Projectbureau Vernieuwing Bijlmermeer.

André Ouwehand, Reinout Kleinhans, Wenda van der Laan Bouma-Doff en Marco van der Land (2006) Een stap vooruit? De pretenties van fysiek voor sociaal bij herstructurering. Delft: Onderzoeksinstituut OTB, TU Delft.

Roderik Ponds, Gerard Marlet, Clemens van Woerkens en Maarten van Ham (2015) Maten van segregatie: achtergronden en verschillen. Utrecht: Atlas voor gemeenten.

Hugo Priemus (1997) De stadsvernieuwing is dood; leve de stedelijke vernieuwing! In: Openbare Uitgaven, nr. 4, pp. 152-159.

Arnold Reijndorp (2004) Stadswijk; stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam: NAi Uitgevers.

Doug Saunders (2010) Arrival City; how the largest migration in history is reshaping our world. Windmill books.

Matthijs Uyterlinde, Radboud Engbersen en Vasco Lub (2007) Contactleggingskunde. In: ‘De Mix-factor; integratie en segregatie in Nederland’, onder redactie van Lex Veldboer, Jan Willem Duyvendak en Carolien Bouw. Uitgeverij Boom.

Justus Uitermark en Jan Willem Duyvendak  (2005)  Over  de  schouders  van  bestuurders  en  de  ruggen  van  bewoners.  In: Ruimte en Debat, 2005, nr. 5.  Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.

Lex Veldboer, Jan Willem Duyvendak, Reinout Kleinhans en Nanne Boonstra (2007). In beweging brengen en richting geven. Herstructurering en sociale stijging in Hoogvliet. Hoogvliet: Plusprint.

Visitatiecommissie Wijkenaanpak (2011) Toekomst van de wijkenaanpak: doorzetten en loslaten. Den Haag.

Werken aan de Stad (2009) Wijkanalyse en voorstellen bewonersparticipatie Schilderswijk. Rotterdam.

Joke van der Zwaard (2010) Scènes in de copycorner: van vluchtige ontmoetingen naar publieke vertrouwdheid. Amsterdam: SUN Trancity.

Maarten Zeegers (2016) Ik was een van hen; drie jaar undercover onder moslims. Amsterdam: Podium.

Merle Zwiers, Maarten van Ham en Reinout Kleinhans (2017) The effects of Physical Restructurering on the Socioeconomic Status of Neighbourhoods: Selective Migration and Upgrading. IZA Institute of Labor Economics.

Reacties